Eenzijdige wijziging franchiseovereenkomst door franchisegever toegestaan? – d.d. 7 april 2020 – mr. K. Bastiaans

Bedingen in een franchiseovereenkomst zijn soms voor meerdere
interpretaties vatbaar. Bij uitspraak van 19 maart 2020 ging de
voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, nader in
op de uitleg van een franchiseovereenkomst en de vraag of eenzijdige
wijziging aan de zijde van de franchisegever al dan niet was toegestaan.

Feiten

Centraal in de discussie stond de vraag of het de franchisegever was
toegestaan bepaalde aangekondigde wijzigingen/aanpassingen in de formule
door te voeren op grond van de tussen partijen overeengekomen
franchiseovereenkomst.

De franchisenemers waren de mening toegedaan dat het de franchisegever op
grond van de franchiseovereenkomst niet was toegestaan eenzijdig de
aangekondigde wijzigingen door te voeren zonder instemming van de
franchisenemers. De franchisegever voerde daartegen aan wel bevoegd te zijn
om de voorgenomen wijzigingen door te voeren, met onder meer als argument
dat de voorgenomen wijzigingen noodzakelijk waren voor de formule en de
franchisenemers geen, althans een beperkt, nadeel van die wijzigingen
zouden ondervinden.

De beoordeling

De vraag of het de franchisegever is toegestaan – gelet op het bepaalde in
de franchiseovereenkomst – de aangekondigde wijzigingen formulebreed door
te voeren, dient te worden beantwoord in het licht van de contractuele
afspraken betreffende formulewijzigingen in samenhang met de overige
bepalingen uit de franchiseovereenkomst, aldus de rechter.

Uit de bepaling dat het de franchisegever is toegestaan de franchiseformule
te wijzigen en verder te ontwikkelen, kon in casu niet zonder meer worden
afgeleid dat wijzigingen verder kunnen worden doorgevoerd dan waartoe de
franchiseovereenkomst de gelegenheid biedt, tenzij een en ander gebeurt met
toestemming van de franchisenemers. De artikelen bepalen wel dat
franchisegever de vrijheid heeft om de formule aan te passen, maar daaruit
volgt niet dat een eenzijdige extra verhoging/aanpassing eveneens onder die
bepaling valt. Als het de bedoeling van franchisegever was om een
dergelijke wijziging eenzijdig – derhalve zonder toestemming van de
franchisenemers – door te voeren, had dit expliciet in de
franchiseovereenkomst benoemd moeten worden. Nu dit niet in de
franchiseovereenkomst is opgenomen, kan uit de aangehaalde bepalingen geen
(aanvullend) eenzijdig recht tot wijziging worden gedestilleerd.

Ten aanzien van de vraag of de voorgestelde wijzigingen noodzakelijk waren
voor de continuïteit van de franchisegever en deze geen (of beperkte)
impact zouden hebben op de omzet en/of winstmarge van de franchisenemer,
komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat een en ander niet in kort
geding kan worden vastgesteld. De vraag of de franchisegever op grond van
de gestelde (onvoorziene) omstandigheden gerechtigd zou zijn om eenzijdige
wijzigingen door te voeren in de franchiseovereenkomst, noopt tot een nader
feitenonderzoek en bewijslevering, waarvoor een kort geding niet geschikt
is.

De voorzieningenrechter komt dan ook in het onderhavige kort geding tot het
oordeel dat het de franchisegever niet is toegestaan om de inkoop- en
verkoopprijswijzigingen zonder instemming van de franchisenemers door te
voeren. Alle overige vorderingen van de franchisenemers worden afgewezen.

Conclusie

De voorzieningenrechter maakt nogmaals duidelijk dat voor de beantwoording
van de vraag hoe de franchiseovereenkomst moet worden uitgelegd, het niet
zuiver gaat om de taalkundige uitleg van de bepalingen in de overeenkomst,
maar eveneens dient te worden gekeken naar de zin die partijen in de
gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen
mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Hiermee wordt het belang van de Haviltex-maatstaf nogmaals onderstreept.

Ook maakt deze uitspraak duidelijk dat het eenzijdig doorvoeren van
wijzigingen ook in deze onzekere tijden (bijvoorbeeld omdat een en ander
noodzakelijk is voor de continuïteit van de formule) toch niet zonder meer
is toegestaan, tenzij de franchiseovereenkomst uitdrukkelijk in deze
mogelijkheid voorziet.

Deze uitspraak illustreert maar weer hoe belangrijk het is om de
franchiserelatie, zowel vanuit franchisegevers- als vanuit
franchisenemersperspectief, aan te gaan op basis van een heldere en
ondubbelzinnig geformuleerde franchiseovereenkomst.

Mr. K. Bastiaans – franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies. Wilt
u reageren? Ga naar bastiaans@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Ludwig & Van Dam in Distrifood over de toekomst van zelfstandig supermarktondernemers

Inmiddels staat bij veel winkeliers het water echter aan de ...

Geen standstill-periode bij voorafgaande samenwerking op basis van dezelfde formule

De rechtbank Den Haag heeft op 29 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20931, ...

Ga naar de bovenkant