Prognose: ontwikkelingen franchisenemers

De rechtbank te Arnhem heeft zich onlangs wederom uitgelaten over zogenaamde ‘prognoseproblematiek’. Deze problematiek houdt – kort gezegd – in dat een franchisegever ondeugdelijke prognoses (te rooskleurig) aan de franchisenemer verstrekt in de vorm van een exploitatieprognose. De geprognosticeerde omzetten en resultaten worden vervolgens vaak niet behaald door de franchisenemer, zodat – in veel gevallen – een verlieslatende situatie ontstaat en de franchisenemer genoodzaakt is om voortijdig zijn exploitatie te staken.

De rechtzaak die bij de rechtbank te Arnhem speelde, betrof een franchisenemer die met een franchisegever een franchiseovereenkomst had gesloten teneinde, onder een bepaalde formulenaam, een tijdschriftenwinkel te kunnen exploiteren. Onderdeel van deze winkel zou een postagentschap zijn, waarbij consumenten postzegels, en dergelijke, konden kopen. Voor de totale winkel, inclusief postagentschap, was door de franchisegever een exploitatieprognose verstrekt aan de franchisenemer.

Een krap half jaar na de opening van de winkel wordt er in de nabijheid van deze winkel een tweede postagentschap geopend. De franchisenemer verliest hierdoor inkomsten en stelt de franchisegever aansprakelijk omdat de verstrekte exploitatieprognose niet deugdelijk zou zijn. Aldus de franchisenemer wist de franchisegever reeds voor de opening van de winkel dat er mogelijk een nieuw postagentschap zou worden gevestigd in de nabijheid van de winkel van de franchisenemer. De exploitatieprognose had hier, in ieder geval, op dienen te worden aangepast. Ook zou de franchisenemer onvoldoende bijstand en ondersteuning hebben verkregen.

De franchisegever verweert zich door te stellen dat de overkoepelende organisatie van postagentschappen dit inderdaad op enig moment te kennen heeft gegeven, doch dat deze uitlating te vaag zou zijn. Verder zou er afdoende bijstand en ondersteuning zijn geboden.

De rechtbank is van mening dat er geen verplichting op de franchisegever rustte om de franchisenemer nader te informeren, omdat de exploitatieprognose reeds was verstrekt, zodat in de visie van de rechtbank in het midden kan blijven wat de franchisegever al dan niet wist. De informatieplicht van de franchisegever zou dan ook kennelijk eindigen op het moment dat de franchiseovereenkomst werd gesloten. De extra concurrent zou enkel ondernemersrisico zijn.

Dit is een opmerkelijk standpunt te noemen. Dient de informatieplicht van de franchisegever inderdaad op te houden indien eenmaal de franchiseovereenkomst is getekend en er reeds een exploitatieprognose is verstrekt? Een dergelijk standpunt lijkt op gespannen voet te staan met het duurelement dat een franchiserelatie in zich heeft. Gezien dit duurelement zou er betoogd kunnen worden dat er op elk moment een verplichting op de franchisegever rust om haar franchisenemer deugdelijk te informeren, teneinde te komen tot een situatie die recht doet aan de franchiseovereenkomst. Er zou zelfs betoogd kunnen worden dat de franchisegever actief nadere informatie had dienen te vergaren, nadat zij kennis had genomen van de mogelijke opening van een concurrent, teneinde vast te stellen op welke wijze haar franchisenemer zou kunnen worden geraakt door deze ontwikkelingen. Hierdoor zou er nog actie kunnen worden genomen door de franchisegever en -nemer. De rechtbank lijkt echter een zorgplicht te formuleren die neerkomt op een ‘garantie tot aan de voordeur’.

Verder neemt de rechtbank het woord “ondernemersrisico” in de mond. Hoewel dit verklaarbaar is, de franchisenemer is immers een zelfstandig ondernemer, miskent het wel de aard en inhoud van de franchiserelatie. Indien een franchisenemer immers eenmaal heeft gekozen voor een bepaalde formule, dan is het in beginsel onmogelijk voor hem om van deze formule af te wijken. Indien er dan ook omstandigheden zijn, of ontstaan, die van invloed zijn op zijn omzet, dan kan de franchisenemer niet (gemakkelijk) hierop inspelen door, bijvoorbeeld, zijn assortiment aan te passen of het interieur van zijn winkel aan te passen. Anders gezegd: de franchisenemer zit heeft beperkte bewegingsvrijheid, zodat hij feitelijk een groter ondernemersrisico loopt op het moment dat een franchisegever hem niet (volledig) juist informeert.

Daarbij honoreert de rechtbank te Arnhem het beroep van de franchisegever op een in de franchiseovereenkomst opgenomen exoneratiebeding dat – kort gezegd – inhoudt dat er binnen drie maanden door de franchisenemer dient te worden geklaagd over de ondeugdelijkheid van de exploitatieprognoses. Los van deze kwestie concreet, dienen dergelijke (korte) exoneratietermijnen geen plaats in een franchiseovereenkomst te hebben. Door dergelijke bedingen zou een franchisegever immers heel gemakkelijk ontslagen zijn van haar zorgplichten aangaande het verstrekken van deugdelijke informatie. Daarbij is het goed om stil te staan bij het volgende: een franchisegever is niet verplicht om een exploitatieprognose te verstrekken aan een potentiële franchisenemer. Verstrekt de franchisegever echter wel een prognose dan dient, op grond van de rechtspraak, deze prognose deugdelijk te zijn en gebaseerd op deugdelijk onderzoek.

Een franchisegever kiest er derhalve zelf voor om een exploitatieprognose te verstrekken. Er rust geen wettelijke verplichting op haar om dit te doen. Koppel daaraan het gegeven dat onjuistheden in een exploitatieprognose eerst na geruime tijd zichtbaar worden en er kan betoogd worden dat exoneratiebedingen met een dergelijke korte klachttermijn geen recht van bestaan hebben. De rechtbank lijkt dan ook een gemakkelijke route te hebben gekozen in deze.

Voorgaande beoordeling van de rechtbank te Arnhem staat, niet op zichzelf. Een groot gedeelte van de rechtbanken in Nederland lijkt geen oog (meer) te hebben voor de benarde situatie waarin een franchisenemer kan komen te verkeren door verkeerde prognoses en ‘gooit’ het al snel op het ondernemersrisico en/of exoneratiebedingen. Dat is, op grond van het voorgaande, dus niet volledig juist te noemen en – in sommige gevallen – zelfs volledig onjuist en onredelijk. De franchisenemer blijft in die gevallen met forse schade zitten, feitelijk veroorzaakt door de onachtzaamheid van de franchisegever. Het zou dan ook goed zijn als er (meer) wordt gekeken naar de belangen van de franchisenemers in deze.

 

Mr J.H. Kolenbrander – Franchise advocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies Wilt u reageren? Mail naar kolenbrander@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Ludwig & Van Dam in Distrifood over de toekomst van zelfstandig supermarktondernemers

Inmiddels staat bij veel winkeliers het water echter aan de ...

Geen standstill-periode bij voorafgaande samenwerking op basis van dezelfde formule

De rechtbank Den Haag heeft op 29 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20931, ...

Ga naar de bovenkant