Bestendige lijn in de jurisprudentie wordt wél voortgezet!

Al herhaalde malen is in deze artikelenreeks ter sprake gekomen het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2002 in de zogenaamde Paalman/Lampenier-kwestie. Velen zagen dit – anders dan de schrijvers van deze artikelenreeks – als een ommekeer van de bestendige lijn in de jurisprudentie betreffende, kort gezegd, de prognoseproblematiek. Dezerzijds is bij herhaling betoogd dat dat niet het geval, onder meer omdat de Hoge Raad in deze kwestie slechts een zeer beperkte rechtsvraag kreeg voorgelegd. Dat deze visie de juiste is, blijkt uit een recente uitspraak van de Rechtbank te Utrecht van 20 oktober jl.. In deze kwestie die aanhangig is gemaakt door een franchisenemer en waarin, kort gezegd, het niet behalen van de door de franchisegever verstrekte exploitatiebegroting en de ten gevolge daarvan geleden schade door de franchisenemer centraal stond, stelt de Rechtbank onder meer het navolgende.

“In het onderhavige geval heeft X (de franchisegever, MS) aan Y ( de franchisenemer, MS) voorafgaand aan de totstandkoming van de franchise-overeenkomst een exploitatiebegroting ter beschikking gesteld met betrekking tot de exploitatie van een X-vestiging in de eerste twee jaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Y erop mogen vertrouwen dat de in de exploitatiebegroting opgenomen prognoses op een juiste wijze totstandgekomen zijn. De enkele omstandigheid dat op het voorblad van de exploitatiebegroting is vermeld dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend, brengt daarin geen verandering. X mag – als franchisegever – geacht worden op basis van haar ervaring en kennis over het rendement van de X-vestigingen in zijn algemeenheid en de X-vestiging in kwestie in staat geacht worden een deugdelijk rapport over de in de toekomst te verwachten omzet en winst in deze vestiging op te stellen. De exploitatiebegroting zelf biedt ook verder geen aanknopingspunten voor een vermoeden dat deze onjuist zou kunnen zijn dan wel op onjuiste uitgangspunten of onzorgvuldig onderzoek gebaseerd zou kunnen zijn. Immers, in het rapport zijn alleen de prognosecijfers zelf vermeld, en niet de wijze waarop X tot deze cijfers is gekomen. Voorts heeft X niet betwist dat zij aan Y een bedenktijd voor het aangaan van de franchise-overeenkomst heeft gegeven van zeven dagen. Een dergelijke termijn dient tekort te worden beschouwd om zelf een deugdelijk onderzoek naar de omzet en winstverwachtingen van de X-vestiging te laten verrichten. Daarbij komt dat – als onvoldoende gemotiveerd weersproken – vaststaat dat Y na ontvangst van de exploitatiebegroting X heeft verzocht om toezending van de omzet- en winstgegevens van de vorige franchisenemer, maar dat X aan dit verzoek geen gehoor heeft gegeven.

Vervolgens dient beoordeeld te worden of de exploitatiebegroting op een juiste wijze is opgesteld en is gebaseerd op deugdelijke uitgangspunten en een zorgvuldig (markt- en vestigingsplaats-) onderzoek. De Rechtbank constateert dat de exploitatiebegroting slechts cijfers bevat, en geen onderbouwing van deze cijfers. Evenmin zijn in het rapport de daarbij gehanteerde uitgangspunten of de uitkomsten van het markt- en vestigingsplaatsonderzoek vermeld, op grond waarvan zij tot de in de exploitatiebegroting weergegeven cijfers is gekomen. X heeft ter verdediging van haar exploitatiebegroting slechts aangevoerd dat het is gebaseerd op een bezoek van twee medewerkers van X aan het gebied waarin de X-vestiging gelegen is en op haar ervaring op het gebied van het opstellen van exploitatiebegrotingen. Naar het oordeel van de rechtbank valt een dergelijk bezoek – zonder nadere onderbouwing – niet als een zorgvuldig markt- en vestigingsplaatsonderzoek te worden aangemerkt. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat aan de exploitatiebegroting geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag heeft gelegen en dat de exploitatiebegroting derhalve niet op en zorgvuldige wijze is opgesteld.”

Zoals gesteld bevestigt de Rechtbank hier nog maar eens de reeds jarenlang bestaande bestendige lijn in de jurisprudentie dat indien een franchisegever een exploitatiebegroting verstrekt en er geen aan de franchisenemer te wijten omstandigheden zijn waardoor deze niet worden behaald en voorts de exploitatiebegroting niet is gebaseerd op een deugdelijk markt- en vestigingsplaatsonderzoek de franchisegever aansprakelijk kan zijn voor de schade die ten gevolge hiervan door de franchisenemer wordt geleden. Voorts wordt nog maar eens bevestigd dat aan een franchisenemer voldoende bedenktijd moet worden gegeven alvorens dient te worden overgegaan tot ondertekening van de franchise-overeenkomst.

Ludwig & Van Dam franchise advocaten, franchise juridisch advies

Andere berichten

Ga naar de bovenkant