Franchisenemer komt niet voor schuldsanering in aanmerking vanwege ontbreken goede trouw

Door Gepubliceerd Op: 04-10-2011Categorieën: Uitspraken & actualiteitenLabel: , ,

Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch

Onlangs heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch een arrest gewezen waaruit blijkt dat er bij het aanvragen van een schuldsanering in den brede gekeken wordt naar hoe de schulden tot stand zijn gekomen. Ook handelingen in de precontractuele fase kunnen worden meegewogen bij de beoordeling of de schulden te goeder trouw zijn gemaakt door de schuldenaar. Zijn de schulden immers niet te goeder trouw gemaakt door de schuldenaar, dan zal de verzoeker doorgaans niet worden toegelaten tot de schuldsanering.

De kwestie is – kort samengevat – als volgt. Persoon X leidt sinds enkele maanden voor een franchisegever een vestiging, doch niet als franchisenemer. Waarom X in de betreffende vestiging is geplaatst door de franchisegever blijkt niet uit het arrest, maar ‘tussen de regels door’ is te lezen dat er kennelijk sprake is geweest van een vorige franchisenemer die de exploitatie van de vestiging heeft beëindigd, waardoor het noodzakelijk was dat de franchisegever de exploitatie van de vestiging in eigen beheer oppakte.

Eind 2005 verzoekt de franchisegever aan X om de exploitatie van de vestiging als franchisenemer op te pakken. Daarbij wordt er – kennelijk – informatie door de franchisegever verstrekt aan X op grond waarvan laatstgenoemde aanneemt dat een rendabele exploitatie mogelijk is. Daarbij heeft X vastgesteld dat er onder zijn leiding sprake is van een break-even situatie. Vanwege dit gegeven, alsmede de informatie van de zijde van de franchisegever, verwacht X dat hij op korte termijn een winstsituatie zou kunnen gaan realiseren. Om die reden stemt hij dan ook in met het aanbod van de franchisegever om de vestiging verder als franchisenemer te exploiteren.

De vorige franchisenemer heeft aan X geen inzage gegeven in de financiële gegevens terzake de periode voordat X in beeld kwam. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, wordt uit het arrest niet duidelijk waarom dit het geval is, maar het is niet ondenkbaar dat de vorige franchisenemer al met de noorderzon was vertrokken en niet bereikbaar voor commentaar. Kennelijk had de franchisegever de financiële gegevens ook niet tot haar beschikking, dan wel was er geen aanleiding voor haar om deze gegevens aan X te verstrekken.

Hoe dan ook; doordat er geen financiële gegevens beschikbaar zijn, verkrijgt X geen lange termijn financiering van zijn bank. Wel krijgt X een rekening-courant tot zijn beschikking. Nadat de vestiging, op last overigens van de franchisegever, moet verhuizen, kan X niet meer aan zijn financiële verplichtingen richting zijn schuldeisers voldoen. Dit is kennelijk te wijten aan enkele – niet nader gespecificeerde – financiële tegenvallers. De belastingdienst legt vervolgens beslag en de franchiseovereenkomst wordt door de franchisegever met onmiddellijke ingang beëindigd. X wordt daarbij de toegang tot de vestiging ontzegd. Hierdoor heeft hij geen inzage (meer) in zijn administratie waardoor de situatie volledig ontspoort.

X meldt zich vervolgens met een fors pakket schulden (op dat moment kennelijk ruim € 500.000) bij de rechtbank om schuldsanering aan te kunnen vragen. De helft daarvan bestaat uit schulden aan de belastingdienst, de andere helft uit schulden van de bank en de franchisegever. De rechtbank wijst het verzoek van X, om toegelaten te worden tot schuldsanering, echter af omdat niet aannemelijk is dat de schulden te goeder trouw zouden zijn gemaakt. Volgens de rechtbank heeft de franchisenemer een onderneming overgenomen zonder inzage in de cijfers en is hij omvangrijke financiële verplichtingen aangegaan met derden, zonder dat hij de financiering daarvan geregeld had. Mede gelet op de omvang van de schulden rechtvaardigt deze handelswijze, aldus de rechtbank, het vermoeden dat de schulden zijn ontstaan door onverantwoord handelen van de franchisenemer als ondernemer. Verder zijn er – kennelijk – geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.

X gaat in hoger beroep en hoopt op een betere uitkomst bij het gerechtshof te ’s‑Hertogenbosch. Het gerechtshof bekrachtigt echter het vonnis van de rechtbank, omdat er kennelijk geen stukken zijn ingediend door X waaruit de juistheid van de stellingen van X kan worden afgeleid, dan wel dat hem geen verwijt treft.

Sommigen zullen het handelen van de franchisenemer in deze om de exploitatie op zich te nemen wellicht als ‘te lichtvaardig’ bestempelen, maar er zijn enkele elementen die een nuancering hierop rechtvaardigen. Zo kan als rechtvaardiging genoemd worden dat de franchisegever kennelijk bepaalde informatie had verstrekt, die X mede deed besluiten om de exploitatie op zich te nemen. Ook heeft de franchisegever er op aangestuurd dat X de exploitatie op zich zou nemen, hetgeen bij X mogelijkerwijs de indruk heeft gewekt dat een rendabele exploitatie mogelijk was.

Zonder een beoordeling van de processtukken zelve is het niet mogelijk om het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch volledig naar waarde te beoordelen, mede gezien de beperkte omvang van het arrest. Het antwoord op de vraag in hoeverre het gerechtshof de franchisenemer in deze de verkeerde kant op heeft gestuurd, kan dan ook niet beantwoord worden. Zalve op de wonde is gelukkig wel dat X op een later moment alsnog een nieuw verzoek indienen. Hopelijk ditmaal wel met de stukken die de rechter noodzakelijk acht.

 

Mr J.H. Kolenbrander – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies Wilt u reageren? Mail naar info@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Ga naar de bovenkant