Franchisenemer veroordeeld tot vergoeden van gemiste fee-inkomsten franchisegever.

Door Gepubliceerd Op: 06-12-2021Categorieën: Geschillen beslechting, Uitspraken & actualiteiten

In een recente uitspraak stond de vraag centraal of de franchisegever de franchiseovereenkomst terecht had ontbonden en of de franchisenemer daardoor aansprakelijk was voor de schade. De rechtbank oordeelt dat de franchisegever de overeenkomst inderdaad mocht ontbinden omdat de franchisenemer zijn exploitatieverplichting heeft geschonden. De schade die de franchisegever door deze ontbinding lijdt, moet de franchisenemer aan de franchisegever vergoeden.

Deze kwestie ging over het volgende.

Een ondernemer exploiteert sinds 2012 door middel van een eenmanszaak een kraamzorgonderneming en heeft ongeveer 12 tot 22 kraamverzorgers in dienst (gehad), die kraamzorg verlenen aan vrouwen die net zijn bevallen. Begin januari 2018 besluit zij zich aan te sluiten bij de franchiseorganisatie van franchisegever. Ten behoeve hiervan wordt een besloten vennootschap opgericht: Da Da B.V.

Franchisegever is een onderneming die een franchiseformule heeft ontwikkeld waarin zij onder meer administratieve diensten verleent aan kraamzorgorganisaties en scholing en certificering verzorgt. Franchisegever heeft contracten met alle zorgverzekeraars. Op grond van die zorgcontracten wordt verleende zorg tegen 100% van het Nza-tarief vergoed (in plaats van de gebruikelijke 70%) Dit voordeel wordt door franchisenemers genoten tegen betaling van een franchise fee aan franchisegever.

Franchisegever heeft de overeenkomst bij brief van 27 september 2019 buitengerechtelijk ontbonden, omdat zij stelt dat de franchisenemer niet aan zijn exploitatieverplichting had gedaan.

Ten behoeve van de exploitatie door Da Da B.V. zouden de activiteiten en het kraampersoneel van haar eenmanszaak ingebracht worden in Da Da B.V. Daaraan heeft franchisenemer zich echter niet gehouden, waardoor Da Da B.V. in de ruim anderhalf jaar dat de overeenkomst heeft geduurd (van 1 januari 2018 tot 27 september 2019) nooit zelf kraamzorg heeft verleend. Zonder uiteindelijke inbreng van de eenmanszaak is Da Da B.V. een lege vennootschap zonder zelfstandige activiteiten gebleven. Da Da B.V. is feitelijk slechts gebruikt als facturatie-vehikel om via franchisegever een hogere vergoeding van de zorgverzekeraars te krijgen voor de kraamzorg die de eenmanszaak heeft verleend. Dit strookt niet met de bedoeling van de overeenkomst, aldus franchisegever.

De exploitatieverplichting van Da Da B.V. blijkt uit de franchiseovereenkomst en houdt in dat zij zelf, met eigen personeel, volgens de formule van franchisegever kraamzorg dient te verlenen. De franchiseovereenkomst bevat een bepaling waaruit blijkt dat uitsluitend via de vestiging van franchisenemer kraamzorg aangeboden mag worden en dat dit uitsluitend geschiedt in eigen beheer en onder eigen verantwoordelijkheid van franchisenemer. Ook dient de franchisenemer te beschikken voldoende personeel.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Vaststaat dat Da Da B.V. nooit zelf kraamzorg heeft verleend. Dit terwijl Da Da B.V. wel is opgericht om als franchise b.v. van franchisegever kraamzorg te verlenen. Dat het de bedoeling was dat de eenmanszaak zou worden ingebracht in Da Da B.V., waarmee de exploitatie van het kraamzorgbureau dus in de franchise b.v. zou plaatsvinden, volgt uit wat door de kraamzorgondernemer zelf op de zitting heeft gezegd. Zij heeft ter zitting erkend dat zij altijd de intentie heeft gehad om de eenmanszaak (uiteindelijk) in te brengen in Da Da B.V. Ook uit gespreksverslagen was dit volgens de rechtbank duidelijk af te leiden.

De rechtbank oordeelt dat de franchisegever de franchiseovereenkomst rechtsgeldig had ontbonden en veroordeelt de franchisenemer tot het vergoeden van de schade, bestaande uit de misgelopen fee-inkomsten. Als het contract tot het einde van de looptijd (31 december 2022) zou zijn uitgediend, dan zou franchisegever volgens haar onbetwiste berekening in totaal € 139.706,- aan franchise fee hebben ontvangen. De rechtbank gaat er echter vanuit dat franchisegever door de ontbinding ook kosten heeft bespaard en brengt daarom 25% aan kosten in mindering op dit bedrag. De rechtbank baseert dit op een eigen schatting, omdat deze kosten niet zijn onderbouwd.

Conclusie

In mijn visie een logische uitkomst van de kwestie, aangezien duidelijk sprake was van het niet-nakomen van de verplichtingen uit de franchiseovereenkomst door de franchisenemer. Opmerkelijk is wel dat de franchisenemer de hoogte van de misgelopen fee niet ter discussie heeft gesteld. Er was immers sprake van een omzetafhankelijke fee en kennelijk wordt ervan uitgegaan dat deze omzet tot en met het einde van de overeenkomst gelijk zou zijn gebleven en daar valt mogelijk wel het nodige op aan te merken. Anderzijds is het eveneens opmerkelijk dat de franchisegever de daadwerkelijke kosten niet nader heeft gemotiveerd. Daardoor is, al dan niet bewust, het risico genomen dat de rechter de betreffende kosten moet schatten en daarmee te hoog inschat. Is dat het geval, dan is de franchisegever alsnog aangewezen op een hoger beroep.

mr. R.C.W.L. Albers
Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar albers@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Geen standstill-periode bij voorafgaande samenwerking op basis van dezelfde formule

De rechtbank Den Haag heeft op 29 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20931, ...

Ga naar de bovenkant