Horeca-overeenkomsten / Bierleveringsovereenkomsten II

Recentelijk is er in deze artikelenreeks een artikel verschenen betreffende horeca-overeenkomsten. In dit artikel werd een besluit van de Nederlands Mededingingsautoriteit (NMa) ten aanzien van de door Heineken ter ontheffing voorgelegde bierleveringsovereenkomsten besproken.

Kennelijk is er het nodige gaande in “bierenland”. Op 13 juni 2002 is door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Amsterdam een kort geding uitspraak gedaan met betrekking tot het vermeende mededingingsbeperkende karakter van een bierleveringscontract. Het Hof te Amsterdam heeft hierover eveneens geoordeeld in hoger beroep, welk arrest is gewezen op 31 oktober 2002. In het navolgende zal een en ander worden toegelicht.

Het betrof hier een geschil tussen Grolsch enerzijds en de studentensociëteit genaamd Lanx anderzijds. Partijen waren met elkaar een bierleveringsovereenkomst aangegaan voor de periode van 10 jaar. Deze overeenkomst is nog aangegaan onder de oude Groepsvrijstellingsverordening 1984/83. Gezien de inwerkingtreding van de nieuwe Groepsvrijstellingsverordening betreffende verticale overeenkomsten d.d. 1 juni 2000 stelde Grolsch aan de studentensociëteit Lanx voor om de lopende overeenkomst conform de nieuwe regelgeving aan te passen.

De nieuwe Groepsvrijstellingsverordening had namelijk tot gevolg dat een exclusieve afnameverplichting op specifieke wijze mogelijk werd gemaakt. Lanx weigerde echter deze aanpassing te accepteren nu zij van mening was dat de exclusieve afname in strijd was met artikel 6 Mededingingswet (Mw) en artikel 81 EG. Zowel de Voorzieningenrechter te Amsterdam als het Hof te Amsterdam volgen Lanx niet in haar redenering. Beide instanties doen dit echter op verschillende gronden. De Voorzieningenrechter komt tot dit oordeel op grond van het feit dat zij van mening is dat er geen sprake zou zijn van merkbare mededingingsbeperkende afspraken nu het marktaandeel van Grolsch op de Nederlands markt voor verkoop van bier via de horeca slechts om en nabij 10% zou bedragen. Het Hof te Amsterdam daarentegen volgt een andere redenering, namelijk dat de bierleveringsovereenkomsten onder de oude Groepsvrijstellingsverordering voor exclusieve afname-overeenkomsten en de nieuwe Groepsvrijstellingsverordening voor verticale overeenkomsten vallen. Dit gezien het feit dat beide Groepsvrijstellingsverordeningen de mogelijkheid bied tot een exclusieve afnameverplichting voor onbepaalde tijd mits het bier wordt verkocht in een pand dat door de leverancier aan de afnemer in gebruiker is gegeven.

Op die grond is het Hof dan ook tot het oordeel gekomen dat het standpunt zoals dat door Lanx werd ingenomen in rechte niet handhaafbaar is. Het Hof laat hierbij buiten beschouwing de vraag of er sprake is van merkbare mededingingsbeperking. Feitelijk volgt het Hof hier dezelfde redenering als die van de NMa. De NMa was namelijk van oordeel dat de in de bierleveringsovereenkomsten, zoals die door Heineken ter ontheffing waren voorgelegd, opgenomen exclusiviteit voor wat betreft het verkopen van bier van de tap, waarbij de horeca-ondernemer verplicht zich om slechts één merk bier van de tap te verkopen, was toegestaan. Deze zogenaamde instore-interbrand-concurrentie is naar de mening van de NMa toegestaan nu dit geen marktafschermende werking tot gevolg zal hebben.

Ludwig & Van Dam franchise advocaten, franchise juridisch advies

Andere berichten

Ludwig & Van Dam in Distrifood over de toekomst van zelfstandig supermarktondernemers

Inmiddels staat bij veel winkeliers het water echter aan de ...

Geen standstill-periode bij voorafgaande samenwerking op basis van dezelfde formule

De rechtbank Den Haag heeft op 29 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20931, ...

Ga naar de bovenkant