Standstill periode: vier weken is en blijft vier weken!

Standstill periode: vier weken is en blijft vier weken!

In de Wet franchise zijn verschillende bepalingen opgenomen die bedoeld zijn om de volgens de wetgever bestaande scheve machtsverhouding tussen franchisegever en franchisenemer te herstellen. Een van die bepalingen is artikel 7:914 BW waarin de standstill-periode van vier weken is vastgelegd. Een franchiseovereenkomst die is gesloten zonder deze standstill-periode in acht te nemen, wordt geacht te zijn gesloten in strijd met de wet en daarom vernietigbaar. De wetgever heeft met het invoeren van deze vier weken standstill-periode de franchisenemer tijd en gelegenheid willen geven om onderzoek te doen naar de potentiële mogelijkheden en risico’s van de exploitatie van een franchisevestiging. Door deze standstill-periode te introduceren heeft de wetgever willen voorkomen dat de franchisenemer dwaalt over deze mogelijkheden. Om te voorkomen dat de franchisenemer alsnog onder druk gezet wordt, is het in deze standstill-periode verboden om de concept franchiseovereenkomst te wijzigen (tenzij dat in het voordeel van de franchisenemer is) of aan de franchiseovereenkomst gekoppelde overeenkomst, bijvoorbeeld een (onder)huurovereenkomst, te sluiten of van de franchisenemer investeringen te vragen.

In vrijwel alle aan de Wet franchise aangepaste franchiseovereenkomsten is expliciet vastgelegd dat partijen de vier weken standstill-periode respecteren. Of dat ook daadwerkelijk het geval is moet echter op basis van de feiten en omstandigheden vastgesteld worden.

Zo is in één van de tot nu toe weinige uitspraken waarin een rechter ter beoordeling is voorgelegd of de standstill-periode is gerespecteerd, geoordeeld dat de uitleg van de wetsbepaling eenduidig is. In de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 maart 2023[1] is geconstateerd dat de franchiseovereenkomst inderdaad binnen de wettelijke termijn van vier weken is ondertekend. Er dient tussen het verstrekken van de in artikel 7:913 BW benoemde wettelijk vereiste informatie en het ondertekenen van de franchiseovereenkomst minimaal vier weken bedenktijd te zitten.

In deze kwestie is door de franchisegever een incassoprocedure gestart omdat de franchisenemer een aantal facturen onbetaald heeft gelaten. In deze op het oog eenvoudige procedure heeft de franchisenemer ter verweer tegen de ingestelde incassovorderingen, blijkbaar voor het eerst, een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de franchiseovereenkomst omdat de standstill-periode niet in acht is genomen. Het verweer van de franchisegever dat de franchiseovereenkomst een veel latere ingangsdatum hanteerde zodat daarmee de vier weken standstill-periode alsnog werd gerespecteerd, wordt simpelweg gepasseerd door de beoordelende kantonrechter. Alleen de ondertekeningsdatum van de franchiseovereenkomst is relevant en deze was binnen vier weken nadat een gewijzigd concept van de franchiseovereenkomst was voorgehouden. De franchisenemer heeft daarom volgens de kantonrechter een gerechtvaardigd beroep gedaan op de vernietiging van de franchiseovereenkomst. De vorderingen van de franchisegever worden dan ook afgewezen.

Van belang is dat tussen partijen vaststaat dat er een gewijzigde versie van de franchiseovereenkomst één dag voor het ondertekenen van de franchiseovereenkomst werd toegezonden aan de franchisenemer. Daarmee staat direct vast dat de franchisenemer dus maar één dag heeft gehad om deze gewijzigde franchiseovereenkomst te beoordelen. Het ligt dus voor de hand dat de kantonrechter op grond van de tekst van artikel 7:914 lid 1 en lid 2 heeft geoordeeld dat de standstill-periode was overtreden.

In een recentere uitspraak van de rechtbank Den Haag d.d. 29 december 2023[2] heeft de rechter in kort geding een vergelijkbare situatie beoordeeld. In deze kwestie was in kort geding door de franchisenemer een verzoek gedaan om de werking van een postcontractueel non-concurrentiebeding te schorsen. De franchisenemer heeft in deze procedure gesteld dat hij niet aan een postcontractueel non-concurrentiebeding gehouden kan worden omdat hij de franchiseovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd dan wel ontbonden zou hebben.

Een van de gronden waarop de franchisenemer meende dat de franchiseovereenkomst vernietigd zou zijn, was dat de standstill-periode niet in acht genomen zou zijn. Ook in deze kwestie zou de franchiseovereenkomst volgens de franchisenemer na het overhandigen van het eerste concept zijn gewijzigd als gevolg waarvan er geen vier weken bedenktijd zou zijn geweest. In deze kwestie heeft de franchisegever echter betwist dat de franchiseovereenkomst in deze periode gewijzigd zou zijn. De rechter heeft geoordeeld dat vaststaat dat de in augustus 2022 getekende franchiseovereenkomst al in juni 2022 door de franchisenemer van de franchisegever ontvangen was. Omdat de franchisegever stellig heeft betwist dat er daarna wijzigingen zijn doorgevoerd oordeelt de kort geding rechter dat het op de weg van de franchisenemer ligt om te bewijzen dat er wel sprake is geweest van wijzigingen. De franchisenemer is daarin niet geslaagd zodat de rechter oordeelt dat er niet van uit kan worden gegaan dat de vier weken standstill-periode geschonden is. Dat temeer nu de kort geding rechter vaststelt dat partijen voorafgaand aan het tekenen van de franchiseovereenkomst al langere tijd (vanaf november 2021) hebben samengewerkt op basis van dezelfde formule. De franchisenemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voorwaarden van deze al bestaande samenwerking op essentiële onderdelen afwijkt van de voorwaarden van de franchiseovereenkomst zodat de kort geding rechter de franchisenemer bekend acht met deze voorwaarden. De rechter oordeelt dat het daarom niet aannemelijk is dat de franchisenemer geen weloverwogen besluit heeft kunnen nemen. Dat is volgens de kort gedingrechter wel het doel van de standstill-periode zodat de rechter oordeelt dat het niet aannemelijk is dat de buitengerechtelijke vernietiging van de franchiseovereenkomst door de franchisenemer in een bodemprocedure stand zal houden.

De kort geding rechter is van mening dat ook de andere vernietigingsgrond, dwaling over de mogelijkheden, niet door de franchisenemer aannemelijk gemaakt kan worden in kort geding, onder meer met een verwijzing naar de al langer bestaande samenwerking en bekendheid van de franchisenemer daardoor met de formule, zodat in de ogen van de rechter de franchiseovereenkomst tussen partijen van kracht blijft. Omdat de franchisenemer al zijn pijlen had gericht op de onredelijkheid van het postcontractueel non-concurrentiebeding en niets had gezegd over (de redelijkheid van) het non-concurrentiebeding gedurende de looptijd van de franchiseovereenkomst hoefde de kort gedingrechter hierover geen oordeel te vormen.

In beide uitspraken is duidelijk dat de standstill-periode slechts voor één uitleg vatbaar is. Er dient tussen het verstrekken van de benodigde informatie en het ondertekenen van de franchiseovereenkomst minimaal vier weken bedenktijd zijn voor de franchisenemer om zich te kunnen beraden over hetgeen hem wordt aangeboden. Van deze termijn kan niet worden afgeweken door bijvoorbeeld een latere ingangsdatum te gebruiken in de franchiseovereenkomst. Maar als er in die vier weken wijzigingen worden doorgevoerd ligt het op de weg van de partij die daar een beroep op doet om aan te tonen dat er daadwerkelijk wijzigingen zijn doorgevoerd. Als dat niet lukt blijft de vier weken periode onveranderd doorlopen.

[1] Rechtbank Noord-Holland ECLI:NL:RBNHO:2023:2636

[2] Rechtbank Den Haag ECLI:NL::RBDHA:2023:20931

mr. T. Meijer
Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar meijer@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Ludwig & Van Dam in Distrifood over de toekomst van zelfstandig supermarktondernemers

Inmiddels staat bij veel winkeliers het water echter aan de ...

Geen standstill-periode bij voorafgaande samenwerking op basis van dezelfde formule

De rechtbank Den Haag heeft op 29 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20931, ...

Ga naar de bovenkant