Beroep franchisenemer op dwaling wegens ondeugdelijke prognoses en gebrek aan ondersteuning verworpen – d.d. 25 april 2019 – mr. K. Bastiaans

Volgens vaste rechtspraak vloeit uit hetgeen de redelijkheid en billijkheid eisen – in verband met de aard van de franchiseovereenkomst – niet de algemene regel voort dat op de franchisegever een verbintenis rust om de franchisenemer in te lichten over de te verwachten omzet- en/of winstverwachting. Hierbij dient echter wel te worden opgemerkt dat bijzondere omstandigheden van het geval een zodanige verbintenis wel met zich mee kunnen brengen. Indien er een rapport over de te verwachten omzet- en/of winstverwachting aan de (potentiële) franchisenemer wordt verschaft, bestaat tevens de kans dat de franchisegever, onder bepaalde omstandigheden, onrechtmatig handelt jegens die franchisenemer.

Het Hof ’s-Hertogenbosch oordeelde (ECLI:NL:GHSHE:2019:697) over de vraag of het enkele feit dat prognoses niet zijn uitgekomen, de conclusie rechtvaardigt dat de franchisenemer tekort is gedaan en dit tevens een dwalingsgrond oplevert.

Franchisenemer heeft in 2010 een franchiseovereenkomst met franchisegever gesloten ter exploitatie van een Café. Voordat partijen tot ondertekening van de franchiseovereenkomst over zijn gegaan, hebben partijen overleg gevoerd over onder meer de potentiële locatie en de mogelijk te verwachten omzetten. Hierbij zijn door franchisegever prognoses aan franchisenemer verstrekt.

Na start van de exploitatie blijkt dat de omzetten die franchisenemer realiseerde, beduidend lager waren dan de door hem verwachte omzetten. Partijen hebben vervolgens diverse malen contact gehad en overleg gevoerd over geconstateerde klachten over en weer. In plaats van nader tot elkaar te komen, verslechterde de verhouding van partijen steeds meer en uiteindelijk resulteerde in een buitengerechtelijke vernietiging door franchisenemer en een buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst door franchisegever.

Dwaling ten tijde van het sluiten van de overeenkomst

De franchisenemer voert ten onrechte aan dat hij zou hebben gedwaald ten aanzien van de hem voorgehouden prognoses. Volgens de franchisenemer heeft hij achteraf moeten constateren dat de verstrekte prognoses niet op een deugdelijk marktonderzoek zouden zijn gebaseerd, maar deze prognoses voor franchisenemer wel de reden zouden zijn geweest om de franchiseovereenkomst met franchisegever aan te gaan.

Het hof stelt voorop dat het enkele feit dat de prognoses niet zijn uitgekomen, niet de conclusie rechtvaardigt dat de franchisenemer tekort zou zijn gedaan. Tevens merkt het hof op dat, uit het enkele feit dat de omzet van franchisenemer (ver) achterbleef bij de geprognosticeerde omzet, niet blijkt dat het cijfermateriaal onjuist was. Evenmin levert dat enkele feit een dwalingsgrond op. Het door franchisenemer gestelde gebrek aan ondersteuning betreft een toekomstige omstandigheid en levert derhalve geen dwalingsgrond op. Dwaling omtrent de toekomst blijft conform artikel 6:228 lid 2 BW voor rekening van de dwalende.

Uitblijven van ondersteuning aan de zijde van de franchisegever

De franchisenemer voert tevens ten onrechte aan dat franchisegever hem gedurende de looptijd onvoldoende ondersteuning zou hebben geboden. Franchisegever heeft dit verwijt reeds in eerste aanleg voldoende gemotiveerd bestreden.

Aangezien partijen geen grieven hebben gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken verklaring voor recht dat de overeenkomst per 18 december 2012 is ontbonden, komt het hof niet toe aan een oordeel over de ontbinding op grond van de wanprestatie.

Onrechtmatig en niet conform de in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid handelen

De franchisenemer stelt dat franchisegever onrechtmatig dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid jegens franchisenemer zou hebben gehandeld. Ter onderbouwing voert hij dezelfde feiten en omstandigheden aan als die waarop hij de vordering met betrekking tot de dwaling en de toerekenbare tekortkoming heeft gebaseerd. Het hof oordeelde dat op basis van hetgeen door franchisenemer gesteld is, de vorderingen van franchisenemer niet toewijsbaar zijn. Aangezien franchisenemer heeft nagelaten toe te lichten waarom de feiten en omstandigheden dan wel tot toewijzing van zijn meer en nog meer subsidiair ingestelde vorderingen zouden moeten leiden, kan het hof niet anders dan ook deze vorderingen niet toewijsbaar achten.

Schadevergoeding

Het hof wijst franchisenemer erop dat het slagen van een beroep op dwaling nog niet betekent dat de franchisegever jegens de franchisenemer schadeplichtig is. Daarvoor dient een specifieke rechtsgrond voor aanwezig te zijn.

Franchisenemer vordert tevens schadevergoeding uit hoofde van de gestelde wanprestatie en vordert een verwijzing naar een schadestaatprocedure. Franchisenemer laat echter na te onderbouwen dat en op welke wijze de gestelde toerekenbare tekortkomingen tot enige schade aan de zijde van de franchisenemer zouden hebben geleid. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat een deugdelijke onderbouwing van de geleden schade als gevolg van het door franchisenemer aangevoerde gebrek aan ondersteuning ontbreekt. De gevorderde verwijzing naar een schadestaatprocedure acht het hof dan ook niet toewijsbaar.

Conclusie

Uit de enkele omstandigheid dat de franchisegever bij de onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst aan de franchisenemer een rapport over de te verwachten omzet en de te verwachten winst heeft verschaft, kan niet worden afgeleid dat een daartoe strekkende verbintenis op de franchisegever rust.

Indien de franchisegever ervoor kiest de te verwachten omzet- en/of winstverwachting aan de (potentiële) franchisenemer te verschaffen, bestaat de kans dat de franchisegever, onder bepaalde omstandigheden, onrechtmatig handelt jegens die franchisenemer.

Het enkele feit dat prognoses niet uitkomen, leidt niet direct tot de conclusie dat de franchisenemer tekort zou zijn gedaan noch levert dat enkele feit een dwalingsgrond op. Tevens dient te worden opgemerkt dat het slagen op een beroep van dwaling niet automatisch schadeplichtigheid tot gevolg heeft.

Aangezien de materie grotendeels casuïstisch is en tevens afhankelijk is van een reeks aan factoren, adviseren wij u dan ook om zich ten tijde van het aangaan van een franchiseovereenkomst (ook reeds in de precontractuele fase) te laten adviseren door een franchisespecialist.

mr. K. Bastiaans – advocaat Ludwig & Van Dam Advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Ga naar: bastiaans@ludwigvandam.nl 

Andere berichten

Ludwig & Van Dam in Distrifood over de toekomst van zelfstandig supermarktondernemers

Inmiddels staat bij veel winkeliers het water echter aan de ...

Geen standstill-periode bij voorafgaande samenwerking op basis van dezelfde formule

De rechtbank Den Haag heeft op 29 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20931, ...

Ga naar de bovenkant