Concurrentieverbod franchisenemer: fout in prognose en overdracht knowhow?

Een franchisenemer vordert in kort geding van de franchisegever dat het post concurrentieverbod niet te handhaven. De kort gedingrechter wees de vordering af. Zie Rechtbank Gelderland 16 februari 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1875

In de franchiseovereenkomst zijn bepalingen opgenomen die er feitelijk gezien op neer komen dat de franchisenemer vanaf de beëindiging door opzegging van de overeenkomst tot en jaar na afloop van de franchiseovereenkomst in hetzelfde contractgebied geen dierenspeciaalzaak mogen voeren dan wel werkzaam mogen zijn bij een dierenspeciaalzaak, omdat de kans aanwezig is dat de franchisenemer dit zouden blijven doen volgens de (verschillende onderdelen van de) Pets Place-formule die door de franchisegever aan de franchisenemer ter beschikking is gesteld.

De franchisenemer beriep zich in de kern op een drietal gronden. Ten eerst werd gesteld dat de franchisenemer bij het aangaan van de franchiseovereenkomst gedwaald had, doordat de franchisegever destijds een ondeugdelijke prognose voorgespiegeld had. De vestigingsplaatsanalyse. Vaststaat dat staat bijvoorbeeld dat in de vestigingsplaatsanalyse (in ieder geval) één concurrerende dierenspeciaalzaak binnen een straal van drie kilometer vanaf de winkel van de franchisenemer niet is meegenomen. De kort gedingrechter oordeelt dat dit de conclusie kan rechtvaardigen dat voorshands aannemelijk is dat de franchisenemer bij een juiste voorstelling van zaken de franchiseovereenkomst niet zou hebben gesloten en de franchisenemer te dien aanzien zou hebben gedwaald.

Voorts blijkt dat de franchisenemer reeds vanaf eind 2012 c.q. begin 2013 op de hoogte was van de fouten in de vestigingsplaatsanalyse. Nu een rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling in geval van dwaling ex artikel 3:52 lid 1 sub c BW verjaart na drie jaren nadat de dwaling is ontdekt en [eisers] reeds vanaf eind 2012 dan wel begin 2013 van de dwaling op de hoogte waren, komt aan de franchisenemer thans geen beroep meer op vernietiging toe. De franchiseovereenkomst en het daarin vervatte non-concurrentiebeding zijn dus niet vernietigbaar op grond van dwaling. Op deze grond is de vordering niet toewijsbaar.

De franchisenemer stelt voorts dat de franchisegever geen beroep toekomt op het in de franchiseovereenkomst neergelegde non-concurrentiebeding, omdat geen sprake is van aantoonbaar aan de franchisenemer overgedragen en beschermingswaardige knowhow. De franchisegever stelt de franchisenemers te voorzien van specifieke kennis over het meest optimale assortiment in de winkel, vlekkenplannen, schappenplanning, de optimale ‘routing’ in de winkels en de positionering van (actie) artikelen. Ook biedt de franchisegever kennis en advies over de automatisering, uitstraling, presentatie en inrichting van de winkel en begeleidt zij franchisenemers bij de exploitatie van hun winkels. De franchisegever wijst er verder op dat zij een team van dertig werknemers heeft die zich dagelijks bezighouden met het bepalen en optimaliseren van het assortiment van Pets Place, afgestemd op behoefte en prijs/kwaliteit, en dat deze kennis wordt overgedragen aan de franchisenemer. Bovendien worden franchisenemers tweemaal per jaar bijgepraat over de trends in de markt en nieuwe producten. Ook krijgen zij regelmatig een nieuwsbrief van de franchisegever over de ontwikkelingen op de markt en worden franchisenemers geïnformeerd over specificaties en gebruiksmogelijkheden van producten. Het moet er daarom voor worden gehouden dat een non-concurrentiebeding zoals overeengekomen ter bescherming daarvan geldig is.

Tot slot stelt de franchisenemer dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 2 BW onaanvaardbaar is dat de franchisegever vasthoudt aan het non-concurrentiebeding omdat de franchisenemer na afloop van de franchiseovereenkomst nog gedurende drie jaren gebonden is aan een huurovereenkomst met de eigenaar van het pand. De franchisegever heeft echter te kennen heeft gegeven dat met haar te praten valt over de overname van de huurovereenkomst doormiddel van indeplaatststelling. Gelet op het voorgaande kan dan ook niet worden gezegd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat aan het non-concurrentiebeding vastgehouden wordt.

Voor de hand had gelegen dat de franchisenemer ook een beroep op onrechtmatige daad (meer nadrukkelijk) naar voren had gebracht in verband met de ondeugdelijke prognose. de verjaringstermijn is langer en kan gestuit worden. Wellicht dat dit tot een voor de franchisenemer andere uitkomst geleid.

mr. A.W. Dolphijn
Ludwig & Van Dam advocaten, franchise juridisch advies.
Wilt u reageren? Mail dan naar dolphijn@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Ludwig & Van Dam in Distrifood over de toekomst van zelfstandig supermarktondernemers

Inmiddels staat bij veel winkeliers het water echter aan de ...

Ga naar de bovenkant