Formule stapt over van administratiekantoor

Door Gepubliceerd Op: 26-01-2011Categorieën: Uitspraken & actualiteitenLabel: ,

Rechtbank Arnhem, voorzieningenrechter

In onderhavige kwestie is er sprake van een administratiekantoor dat binnen, een bepaalde franchiseformule, administratieve werkzaamheden voor de franchisenemers verricht. De grondslag van deze samenwerking is een raamovereenkomst uit 2003 tussen het administratiekantoor en de franchisegever. Hoewel de raamovereenkomst enkel voor een bepaalde periode van 5 jaren gold, hebben partijen – na het verstrijken van deze periode – de samenwerking voortgezet als ‘vanouds’, overigens zonder een nieuwe raamovereenkomst te sluiten.

Vanwege (onder meer) klachten over de dienstverlening van het administratiekantoor, heeft de franchisegever de raamovereenkomst begin 2010 opgezegd met in acht name van een opzegtermijn van (meer dan) acht maanden. Ook is er – op initiatief van de franchisenemers – een omvangrijk aanbestedingstraject opgestart, waarin een groot aantal administratie- en accountantskantoren de gelegenheid kregen om zich te presenteren aan de franchisenemers. Op grond van dit aanbestedingstraject is uiteindelijk een accountantskantoor als meest geschikte kandidaat naar voren gekomen en niet het administratiekantoor.

Op grond van de uitslag van het aanbestedingstraject heeft de franchisegever een schrijven doen uitgaan naar haar franchisenemers waarin zij hen opriep om na 31 december 2010 de administratieve werkzaamheden door het accountantskantoor te laten uitvoeren en niet meer door het administratiekantoor. Dit met name om de eenheid binnen de formule te bewaken. Het administratiekantoor ziet zich hierdoor geconfronteerd met een verlies aan klanten en heeft om die reden een kort geding aangespannen jegens de franchisegever om dit te voorkomen. Als grondslag voor deze vordering stelt het administratiekantoor, onder meer, dat het de franchisegever niet vrij zou staan om de samenwerking op te zeggen.

De rechter is voorshands van oordeel dat de raamovereenkomst, na het verstrijken van de oorspronkelijke periode, voor onbepaalde tijd is voortgezet. In een dergelijk geval zal, bij gebreke van een wettelijke of contractuele regeling omtrent de opzegging, de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval uit dienen te maken in hoeverre de overeenkomst al dan niet is komen te beëindigen. In beginsel zal dan een redelijke, aan de omstandigheden van het geval aangepaste, opzegtermijn in acht moeten worden genomen. In (zeer) bijzondere gevallen kan het zijn dat er alleen kan worden opgezegd als er een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat, maar die situatie speelt hier niet, volgens de rechter.

Daarbij is het volgens de rechter van belang dat de huidige raamovereenkomst voor onbepaalde tijd oorspronkelijk een overeenkomst voor bepaalde tijd was, die echter stilzwijgend is voortgezet. Ook is niet gebleken dat het administratiekantoor investeringen heeft gedaan met het oog op het voortduren van de overeenkomst. Het verschil in inzicht over de kwaliteit van dienstverlening acht de rechter relevant, alsmede het gegeven dat er een uitgebreid aanbestedingstraject is geweest, waaruit is gebleken dat het administratiekantoor niet de beste kandidaat is. Verder heeft het administratiekantoor nagelaten om maatregelen te treffen om de gevolgen van de beëindiging van de samenwerking op te vangen. Het opzegtermijn van acht maanden is in de ogen van de rechter ruim genoeg voor het administratiekantoor om het verlies van klanten op te vangen. Het feit dat het administratiekantoor voor een groot gedeelte van haar inkomsten afhankelijk zou zijn van de formule, dient voor haar eigen rekening en risico te blijven. Op grond van het voorgaande is de rechter van mening dat de raamovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd door de franchisegever en dat het administratiekantoor daartegen in redelijkheid niet kan ageren.

Het was voor beide partijen wellicht beter geweest als er na het verstrijken van de periode van de oorspronkelijke raamovereenkomst een nieuwe raamovereenkomst was gesloten, waarin een duidelijke opzegtermijn was opgenomen. Door het ontbreken van een dergelijke overeenkomst was er onduidelijkheid tussen partijen of de opzegging van de zijde van de franchisegever wel rechtsgeldig was. Dergelijke onduidelijkheid is uiteraard ongewenst en heeft in onderhavige kwestie geleid tot onnodige rechtsmaatregelen.

 

Mr J.H. Kolenbrander – Franchise advocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies Wilt u reageren? Mail naar kolenbrander@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Ludwig & Van Dam in Distrifood over de toekomst van zelfstandig supermarktondernemers

Inmiddels staat bij veel winkeliers het water echter aan de ...

Geen standstill-periode bij voorafgaande samenwerking op basis van dezelfde formule

De rechtbank Den Haag heeft op 29 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20931, ...

Ga naar de bovenkant