Artikel Franchise+ -De risico’s van een minimum omzetverplichting in de franchiseovereenkomst voor de franchisegever
Het opnemen van een minimum te behalen omzet in de franchiseovereenkomst – die vervolgens door de franchisenemer niet wordt behaald – leidt geregeld tot discussie. Zulks was recent ook het geval (ECLI:NL:RBNNE:2020:3514) bij de rechtbank Noord-Holland. In deze kwestie vorderde de franchisenemer vernietiging van de franchiseovereenkomst wegens dwaling van de te behalen omzet, dan wel ontbinding van de franchiseovereenkomst wegens het toerekenbaar tekortschieten van de franchisegever. Beide vorderingen werden afgewezen omdat het primaire beroep op dwaling niet kon slagen. De franchisegever heeft meer succes en vordert betaling van een franchise fee en schadevergoeding, welke deels wordt toegewezen.
In deze kwestie werd eens te meer duidelijk dat zorgvuldigheid is geboden bij het opnemen van een minimale omzetverwachting in de franchiseovereenkomst, omdat deze – mede gezien de op 1 januari jl. inwerking getreden Wet Franchise – niet louter in het voordeel van de franchisegever kan uitvallen.
Achtergrond
De franchisegever exploiteert een formule in met vestigingen gericht op trainingen, opleidingen en coaching. De franchisenemer sluit begin 2018 een franchiseonderneming voor het exploiteren van de formule in Nederland. In de franchiseovereenkomst zijn condities voor tussentijdse beëindiging overeengekomen, waarin is bepaald dat de franchisegever het recht heeft om binnen twaalf maanden na ondertekening daarvan, de franchiseovereenkomst op te zeggen indien de franchisenemer niet in enig contractjaar een minimale omzet behaald van €75.000. Aanvankelijk start de samenwerking in goede harmonie, maar in het voorjaar van 2019 blijkt dat de franchisenemer van de overeenkomst af wil. Op dat moment heeft de franchisenemer al enkele maanden uitstel verleend gekregen voor de betaling van de franchise fee. In oktober 2019 schrijft de franchisenemer een e-mail aan de franchisegever waarin hij vermeld dat acquisitie toch niet zo ‘zijn ding’ zou zijn en hij daarom van de samenwerking af wenst te geraken. Later stelt de franchisenemer dat sprake zou zijn van een onjuiste voorstelling van zaken door de franchisegever bij het sluiten van de franchiseovereenkomst en dat deze om die reden vernietigd zou behoren te worden.
Procedure vernietiging franchiseovereenkomst op grond van dwaling
Hoewel de franchisegever op dat moment nog een minnelijke regeling aanbiedt om tot een deugdelijke ontvlechting van de samenwerking te komen, ziet de franchisenemer dat toch anders en persisteert in de primaire vordering tot vernietiging van de franchiseovereenkomst op grond van dwaling. Als reden hiervoor draagt de franchisenemer aan dat hij heeft gedwaald bij het aangaan van de franchiseovereenkomst over de te behalen omzet, vanwege de minimale omzetverwachting van €75.000 daarin is opgenomen.
Beoordeling van de rechtbank
Op grond van artikel 6:228 BW kan een franchiseovereenkomst vernietigbaar zijn, indien blijkt dat deze onder invloed van dwaling is gesloten en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. Tenzij de franchisenemer mocht aannemen dat de franchiseovereenkomst ook zonder deze inlichting zou zijn gesloten. De rechtbank overweegt dat de door partijen gesloten franchiseovereenkomst een standaardovereenkomst betreft die de franchisegever aan al haar franchisenemers aanbiedt en dat de minimale jaaromzet als standaard wordt gehanteerd voor alle franchisenemers. Er is volgens de rechtbank aldus geen prognose afgegeven. Naar haar oordeel blijkt dat deze standaard minimale omzet, zoals opgenomen in de franchiseovereenkomst, een realistisch te behalen omzet betrof en enkel in zoverre sprake was van een ‘inlichting’ ingevolge artikel 6:228 BW. De franchisegever heeft in deze kwestie volgens de rechtbank voldoende onderbouwd dat de franchisenemer de minimum omzet behaald zou hebben en dat andere franchisenemers die de minimum omzet eveneens niet zouden hebben behaald. Gelet daarop is de enkele stelling dat de franchisenemer de minimumomzet niet zou hebben gehaald onvoldoende voor de conclusie dat de minimum omzet in deze situatie niet realistisch zou zijn. Om die reden wordt geoordeeld dat het primaire beroep op dwaling faalt en daarmee de vorderingen worden afgewezen.
Defacto kan een omzetverwachting kwalificeren als een prognose onder de Wet Franchise en de Europese Erecode inzake Franchising (hierna: “de Erecode”) namelijk als een prognose. Dat kan aanzienlijke risico’s meebrengen voor de franchisegever.
De Wet Franchise
Sinds 1 januari 2021 is de Wet Franchise in werking getreden. Ingevolge artikel 7:913BW is de franchisegever verplicht om alle relevante (financiële) informatie te verstrekken aan de franchisenemer welke redelijkerwijs van belang is voor het sluiten van de franchiseovereenkomst. Een verplichte minimum omzet in de franchiseovereenkomst zal dus aan de franchisenemer dienen te worden verschaft en dat kan – met oog op het dwalingsleerstuk- tot gevolg hebben dat de franchiseovereenkomst kan worden vernietigd, danwel worden ontbonden, indien de resultaten niet door de franchisenemer worden behaald.
De Erecode
Bovendien geldt deze verplichting temeer voor alle franchisegevers die aangesloten zijn bij de Nederlandse Franchise Vereniging (hierna” NFV”). De leden van de NFV hebben zich door hun lidmaatschap statutair verplicht om zich te committeren aan de Erecode. De Erecode biedt een referentiekader waaraan franchiseorganisaties hun gedrag kunnen toetsen en betreft tevens een gedragskader waarvan de inhoud in de oordeelsvorming van de rechter bij een geschil wordt betrokken. Artikel 4.5.5 van de Erecode schrijft voor dat de franchisegever alle schriftelijke informatie en documentatie met betrekking tot de franchiseverhouding, binnen redelijke tijd vóór het sluiten van de franchiseovereenkomst. Indien beschikbaar geldt dat tevens voor financiële ramingen c.q. prognoses.
Conclusie voor de franchisepraktijk
Het opnemen van een minimale omzet verwachting voor de franchisenemer in de franchiseovereenkomst kan risico’s met zich meebrengen, nu deze feitelijk kan kwalificeren als een prognose. Onder de Wet Franchise is de franchisegever gehouden om alle relevante (financiële) informatie te verschaffen die van belang is voor het sluiten van de franchiseovereenkomst. Ook de Erecode verplicht de franchisegever om dergelijke financiële informatie te verschaffen indien deze beschikbaar is. Mocht de minimale omzetverwachting evenwel niet door de franchisenemer worden behaald, dan kan dat mogelijk leiden tot de vernietiging danwel de ontbinding van de franchiseovereenkomst als blijkt dat een eventueel dwalingsberoep slaagt.
Het maken van goede afspraken over de te verwachten resultaten voor het sluiten van een franchiseovereenkomst kan eraan bijdragen dat dergelijke problemen tussen franchisegever en franchisenemer onderling in een later stadium kunnen worden voorkomen. Temeer nu recent de Wet Franchise in werking is getreden, kan het voor de franchisegever van belang zijn om zorgvuldig af te wegen op welke basis de (financiële) informatie – waaronder een eventuele omzetverwachting – met de franchisenemer wordt gedeeld, om risico’s op een geslaagd dwalingsberoep en daarmee de vernietiging (danwel de ontbinding) van de franchiseovereenkomst te voorkomen.
Wilt u reageren? Mail dan naar info@ludwigvandamadvocaten.nl
Andere berichten
Seminar op de Nationale Franchise Beurs 11 & 12 oktober 2024
Op 11 oktober 2024 om 11:00 uur zal op de ...
Publicatie mr. Klaas op de Hoek in Tijdschrift Franchise & Recht
In het tijdschrift Franchise & Recht bespreekt mr. Klaas op ...
Wat zijn mijn rechten als franchisenemer?
Voor het Seminar: De franchisestatistieken dat Ludwig & Van Dam ...
De franchisestatistieken: save the date!
Al vele jaren publiceert Ludwig & Van Dam franchiseadvocaten periodiek ...
Fiscale aspecten bij franchising – voor franchisegevers en franchisenemers
Vanuit de praktijk zien wij dat de aandacht voor fiscaliteit ...
Geen verantwoording, geen fee?
Onlangs is een uitspraak gepubliceerd van de rechtbank Midden-Nederland van ...