Artikel Franchise+ – “Inlenersaansprakelijkheid in franchiseverband, hoe zit dat precies?” – mr. K. Bastiaans – d.d. 24 november 2020

Door Gepubliceerd Op: 24-11-2020Categorieën: Uitspraken & actualiteiten

Het verschijnsel inlenersaansprakelijkheid heeft tot gevolg dat een derde onder voorwaarden aansprakelijk kan worden gesteld voor de schulden van een ander. De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem oordeelt bij uitspraak van 22 oktober 2020 (3) dat een horecafranchisenemer niet aansprakelijk is voor de door hem ingehuurde (externe) schoonmakers.

Centraal in deze discussie stond de vraag of eiseres (franchisenemer van een zestal restaurants) door de Belastingdienst aansprakelijk kan worden gesteld voor de – door haar ingehuurde schoonmaakondernemingen – niet betaalde loonheffingen en omzetbelasting.

Op grond van de tussen franchisenemer en franchisegever gesloten franchiseovereenkomsten is franchisenemer verplicht zich aan een gedetailleerd hygiëneplan te conformeren. Om aan die (hygiëne)eisen te voldoen, heeft de franchisenemer met een tweetal ondernemingen (voor het gemak onderneming A en onderneming B) schoonmaakovereenkomsten gesloten. Voor beide schoonmaakovereenkomsten gold dat (i) een vaste prijs per maand per restaurant voor de schoonmaakwerkzaamheden overeen werd gekomen, (ii) de schoonmaakwerkzaamheden na sluitingstijd in de restaurants werden verricht en (iii) de gebruikte schoonmaakmiddelen voor het schoonmaken van de restaurants door franchisenemer ter beschikking zijn gesteld.

Toen bij boekenonderzoeken bij beide schoonmaakbedrijven door de Belastingdienst werd geconstateerd dat de gefactureerde uren van de schoonmaakwerkzaamheden niet aansloten bij de verloonde uren, legde de inspecteur aan beide ondernemingen naheffingsaanslagen op, waarbij de berekening daarvan heeft plaatsgevonden aan de hand van een door de inspecteur fictief gehanteerd uurtarief van € 20,-.

Franchisenemer is op grond van de inleners-, dan wel ketenaansprakelijkheid door de Belastingdienst aansprakelijk gesteld voor de door A niet betaalde loonheffing en omzetbelasting (€ 238.882,-) en de door B niet betaalde loonheffing (€ 256.870,-). Hierbij is van belang om op te merken dat zowel onderneming A als onderneming B zijn ontbonden.

Franchisenemer stelt zich op het standpunt dat niet aan de wettelijke voorwaarden voor inlenersaansprakelijkheid is voldaan nu sprake was van schoonmaakovereenkomsten met zowel onderneming A als onderneming B, zij geen toezicht op de schoonmakers heeft gehouden en daarover ook niet de leiding had. De schoonmakers functioneerden in de visie van franchisenemer dan ook niet als haar eigen werknemers. De Belastingdienst betoogt dat wel degelijk sprake is van inlening nu de restaurantmanager de algehele controle had ten aanzien van de schoonmaakwerkzaamheden en tevens de schoonmaakmiddelen door franchisenemer ter beschikking werden gesteld.

Indien blijkt dat de uitlener van de arbeidskrachten de loonheffing en omzetbelasting niet voldoet, kan dit aansprakelijkheid van de inlener tot gevolg hebben. In onderhavige kwestie lag de bewijslast (dat sprake is geweest van inlening) bij de Belastingdienst. De rechtbank komt, kort samengevat, tot het oordeel dat de Belastingdienst dit niet heeft bewezen; het enkele feit dat de restaurantmanager controleerde of de werkzaamheden goed werden uitgevoerd en toezicht hield op de kwaliteit, heeft niet tot gevolg dat dit dient te worden geschaard onder de voorwaarde ‘onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn’, zoals bedoeld in artikel 34. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat voornoemde controle een andere was dan die op (de kwaliteit van) het resultaat van de werkzaamheden, hetgeen gebruikelijk is in een opdrachtgever/opdrachtnemer relatie.

Van inlenersaansprakelijkheid op artikel 34 van de Invorderingswet 1990 is dan ook geen sprake. Franchisenemer kan dan ook niet aansprakelijk worden gehouden voor de naheffingen.

De Belastingdienst beroept zich subsidiair voor de loonheffing op ketenaansprakelijkheid. Franchisenemer zou moeten kunnen worden aangemerkt als ‘eigenbouwer’ waardoor zij op grond van artikel 35 van de Invorderingswet 1990 dient te worden gelijkgesteld met een aannemer hetgeen aansprakelijk tot gevolg zou hebben.

Franchisenemer verweert zich daartegen door te stellen dat de schoonmaakwerkzaamheden dienen te worden aangemerkt als gespecialiseerde werkzaamheden en niet behorend tot de hoofdactiviteit van de onderneming. De uitgevoerde schoonmaakwerkzaamheden zouden dan ook niet zijn uitgevoerd in de normale uitoefening van het bedrijf.

De vraag die moest worden beantwoord is of franchisenemer gelijk kan worden gesteld met een aannemer, waarvan sprake is indien een en ander behoort tot de normale bedrijfsuitoefening behorende werkzaamheden.

De rechtbank beantwoord deze vraag bevestigend. Doorslaggevend hierbij is het hygiëneplan waar franchisenemer zich op grond van de franchiseovereenkomst aan dient te conformeren. Indien de franchisehouder zich niet houdt aan deze verplichtingen kan dit verstrekkende gevolgen hebben, waardoor de schoonmaakwerkzaamheden, aldus de rechtbank, van essentieel belang zijn voor de bedrijfsvoering. Het verweer van de franchisenemer slaagt niet: de verrichte schoonmaakwerkzaamheden waren zodanig ingebed in de organisatie franchisenemer dat deze dienen te worden aangemerkt als tot de normale bedrijfsuitoefening behorende werkzaamheden in de zin van artikel 35, lid 3, aanhef en letter b, Invorderingswet 1990. De rechtbank is dan ook van oordeel dat franchisenemer in zoverre aangemerkt kan worden als eigenbouwer, en in beginsel aansprakelijk kan worden gesteld voor de onbetaalde naheffingsaanslagen loonheffing.

Franchisenemer stelt zich op het standpunt dat de berekening ten aanzien van de aanslagen loonheffing onjuist berekend zijn. Hierbij voert zij aan dat onterecht een uurtarief van € 20,- is gehanteerd. Indien de berekening op objectieve branchegegevens gebaseerd zou zijn, zou dit vermindering dan wel nihil stelling van de aanslagen tot gevolg hebben. De Belastingdienst stelt dat zij gerechtigd was om een uurtarief van € 20,- te hanteren nu dit door een vennoot/aandeelhouder van de schoonmaakondernemingen is medegedeeld.

De naheffingsaanslagen loonheffing zijn vastgesteld met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van artikel 25, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit heeft tot gevolg dat de bewijslast dat de naheffing juist is berekend op de Belastingdienst rust. De rechtbank is van oordeel dat de Belastingdienst niet aan die bewijslast heeft voldaan, nu onvoldoende onderbouwd is dat de hantering van voornoemd uurtarief correct is.

De rechtbank verklaart de beroepen gegrond; er is niet voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor inlenersaansprakelijkheid. De Belastingdienst heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de schoonmakers onder leiding/toezicht stonden van franchisenemer. Op grond van de ketenaansprakelijkheid kan franchisenemer wel aansprakelijk worden gesteld voor onbetaalde naheffingsaanslagen loonheffing, aangezien de schoonmaakwerkzaamheden dusdanig onderdeel uitmaakte van de organisatie/formule dat die werkzaamheden dienen te worden aangemerkt als ‘behorend tot de normale bedrijfsuitoefening’. De rechtbank vernietigde de aansprakelijkstelling alsnog omdat de Belastingdienst niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde naheffingsaanslagen loonheffing juist waren.

Conclusie

Indien u als franchisenemer gebruik maakt van opdrachtnemers die bij de uitvoering van opdrachten arbeidskrachten inschakelen, bestaat het risico dat u niet alleen op basis van inlenersaansprakelijkheid aansprakelijk kan worden gesteld voor onbetaalde loonheffing en omzetbelasting, maar bestaat tevens het risico dat de ketenaansprakelijkheid zorgt voor aansprakelijkheid voor de niet afgedragen loonheffing. Laat u dan ook goed informeren over de verschillende mogelijkheden om de risico’s zoveel mogelijk te beperken.

 

Mr. K. Bastiaans – franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies. Wilt u reageren? Ga naar bastiaans@ludwigvandam.nl 

 

 Download hier het gepubliceerde artikel.

Andere berichten

Ludwig & Van Dam in Distrifood over de toekomst van zelfstandig supermarktondernemers

Inmiddels staat bij veel winkeliers het water echter aan de ...

Geen standstill-periode bij voorafgaande samenwerking op basis van dezelfde formule

De rechtbank Den Haag heeft op 29 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20931, ...

Ga naar de bovenkant