Franchisenemer veroordeelt tot betaling boete na overtreding concurrentiebeding

Door Gepubliceerd Op: 29-10-2012Categorieën: Uitspraken & actualiteitenLabel: , , ,

Partijen zijn een franchiseovereenkomst aangegaan welke betrekking heeft op het begeleiden van echtscheidingen De franchiseovereenkomst wordt door de franchisenemer beëindigd. De franchisegever wijst de franchisenemer ter gelegenheid daarvan op het nakomen van het verbod van postcontractuele non-concurrentie. Kort samengevat verbiedt het beding de franchisenemer na het beëindigen van de franchiseovereenkomst gelijke of aanverwante activiteiten te ontwikkelen in het voormalige exclusieve gebied. Door het inschakelen van een zogenoemde mystery guest blijkt de gewezen franchisegever dat de franchisenemer dit beding aan zijn laars lapt. Hierna vordert de franchisegever door een bodemprocedure de boetes in. De franchisegever laat daarbij een kort geding achterwege. De franchisenemer verdedigt zich door te stellen dat hij feitelijk nog geen werkzaamheden zou hebben verricht en nog geen omzet zou hebben gemaakt en derhalve geen sprake is van overtreding van het concurrentiebeding. De franchisegever zou bovendien een kort geding hebben moeten starten. De rechtbank overweegt vervolgens dat dit verweer geen hout snijdt omdat het concurrentiebeding dusdanig ruim is geformuleerd dat ook het actief geven van informatie en/of acquisitieve activiteiten onder het verbod vallen. De franchisegever mocht ook volstaan met een bodemprocedure, die keuze komt de franchisegever gelet op de gemaakte afspraken toe. Tevens overweegt de rechtbank dat waarde wordt gehecht aan het feit dat de franchisegever ook bij beëindiging van de franchiseverhouding nog eens nadrukkelijk de aandacht heeft gevestigd op naleving van het concurrentiebeding. Ter zake het beroep op matiging van de boete die op de overtreding van het verbod is gesteld overweegt de rechtbank dat het uitgangspunt is dat de overeengekomen boete geldig is en slechts sprake is van matiging van die boete door de rechter indien daartoe voldoende concrete feiten naar voren zijn gebracht, waaruit volgt dat de billijkheid klaarblijk eist dat de boete wordt gematigd. Daarbij acht de rechtbank de enkele stelling dat de boete niet in verhouding staat tot de overtreding onvoldoende.

Uit het vonnis van de rechtbank kan eens te meer worden afgeleid dat het concurrentiebeding, zoals wel eens wordt geopperd, geen wassen neus is en bij overtreding verschuldigde boetes ook niet zonder meer zullen worden gematigd. Tevens kan hieruit worden afgeleid dat de controle op overtreding van een dergelijk beding een actieve houding vereist, beginnende met een duidelijke exitbegeleiding en iedere overtreding op zichzelf door de franchisegever voldoende dient te worden bewezen. Een ruime formulering van een dergelijk beding, waarbij niet alleen het verrichten van concurrerende werkzaamheden, doch ook de voorfase daarvan en acquisitieve werkzaamheden worden verboden, helpt aanzienlijk bij deze bewijslast. Voor franchisenemers geldt dat zij er verstandig aan doen voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst de reikwijdte van het concurrentiebeding te onderkennen. Aan het einde van de franchiseverhouding dient bij twijfel over de reikwijdte van het beding alsnog duidelijkheid te worden gevraagd, ter voorkoming van het verschuldigd worden van boetes achteraf. Het bovenstaande laat vanzelfsprekend onverlet dat er ingeval van bijzonder omstandigheden wel degelijk sprake kan zijn van buitenwerkinstelling en of matiging van het concurrentiebeding, Daarvoor moeten dan wel voldoende concrete feiten en omstandigheden worden gesteld. Indien die feiten en omstandigheden er zijn, dient te worden overwogen of de franchisenemer niet beter zelf op voorhand, al dan niet in kort geding, schorsing en/of buitenwerkingstelling van het beding kan vorderen.

 

Mr J. Sterk – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies Wilt u reageren? Mail naar info@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Ga naar de bovenkant