Geschil tussen hoofdverhuurder en franchisegever: strikte interpretatie contractuele bepalingen.

Door Gepubliceerd Op: 29-09-2014Categorieën: Uitspraken & actualiteiten

In een geschil tussen de hoofdverhuurder en de franchisegever/hoofdhuurder heeft de kantonrechter van de rechtbank Overijssel onlangs uitgemaakt dat contractuele bepalingen uit de franchiseovereenkomst strikt dienen te worden geïnterpreteerd.

De kwestie is als volgt. Franchisegever is hoofdhuurder van een winkelruimte in een winkelcentrum te Enschede. De franchisenemer onderverhuurt de winkelruimte vervolgens aan een franchisenemer. Op het moment dat franchisenemer aangeeft de exploitatie van de winkel te willen staken en de huurovereenkomst te willen beëindigen, treedt (een afdeling van) de hoofdverhuurder – achter de rug van de franchisegever om – in onderhandeling met de onderhuurder. Hierbij wordt afgesproken dat de onderhuurder de winkelruimte mag ontruimen, ondanks dat de huurtermijn nog niet is verstreken. Vervolgens wordt de franchisegever door hoofdverhuurder aangesproken wegens het niet voldoen van de exploitatieverplichting uit de huurovereenkomst en het niet naleven van de overeengekomen openings- en sluitingstijden uit het huishoudelijk reglement.

De hoofdverhuurder verzoekt de franchisegever de exploitatie te handhaven, bij gebreken waarvan de hoofdverhuurder de contractuele boete in rekening zal brengen. Hierop geeft de franchisegever aan niet langer de exploitatie te kunnen voortzetten, omdat de onderhuurder inmiddels is vertrokken, nota bene na toestemming van de hoofdverhuurder, die hiermee zelf een situatie schept op grond waarvan de boetes kunnen worden geïnd.

Het komt tot een procedure. De hoofdverhuurder vordert in rechte een boete van € 500,– per overtreding van de openingstijden in het huishoudelijk reglement, in totaal € 246.000,- en subsidiair een boete van € 250,– per dag over de periode waarin de hoofdhuurder niet aan zijn exploitatieverplichting heeft voldaan, in totaal € 143.500,- uit hoofde van het niet nakomen van de exploitatieverplichting. De franchisegever concludeert tot integrale afwijzing van de vordering.

De rechter is van oordeel dat de franchisegever zich weliswaar niet heeft gehouden aan de door de hoofdverhuurder gevorderde exploitatieverplichting en de overeengekomen openings- en sluitingstijden conform het huishoudelijk reglement, maar dat ten aanzien hiervan de franchisegever niet correct in gebreke is gesteld. Weliswaar is de franchisegever door de hoofdverhuurder gesommeerd om de exploitatie van de ruimte te handhaven, maar handhaven is geen hervatten. Aldus de kantonrechter. Ook is geen behoorlijke termijn gegeven waarbinnen de franchisegever zou moeten nakomen. Al met al kan deze mededeling van de hoofdverhuurder niet worden gezien als een correcte en adequate ingebrekestelling, waardoor de franchisegever niet in verzuim is.

De hoofdverhuurder voert vervolgens aan dat zij uit de mededeling van de franchisegever heeft kunnen afleiden dat zij niet langer zou nakomen, waardoor ingevolge van artikel 6:83 BW geen ingebrekestelling vereist is en de franchisegever van rechtswege in verzuim zou zijn. De kantonrechter oordeelt ten aanzien hiervan het volgende: naar het oordeel van de kantonrechter is weliswaar sprake van een mededeling van de franchisegever waaruit de hoofdverhuurder moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis tekort zou schieten, maar doet dit niet af aan de contractuele verplichting van de hoofdverhuurder om de franchisegever ter zake van het niet nakomen van haar exploitatieverplichting behoorlijk in gebreke dient te stellen, alvorens zij de boete kan vorderen. De verplichting tot ingebrekestelling uit de algemene bepalingen geeft de huurder recht op duidelijkheid. Hij moet met zekerheid kunnen weten of, en zo ja, vanaf wanneer de verhuurder van zijn bevoegdheid om de boete te innen gebruik zal maken. Immers, de hoofdverhuurder kan de boete gaan vorderen, maar hoeft dit niet.

Concluderend kan dus uit dit vonnis worden afgeleid dat van een contractuele bepaling, waarin is opgenomen dat de schuldeiser de schuldenaar allereerst in gebreke dient te stellen met inachtneming van een specifieke termijn, alvorens de beoogde rechtsgevolgen kunnen worden ingeroepen, niet zonder kan worden afgeweken op grond van het argument dat de overeenkomst blijvend onmogelijk zou zijn. In dit kader dient wel een kanttekening gemaakt te worden bij het feit dat het hier nadrukkelijk een boetebeding betreft en dat, naar oordeel van de kantonrechter, ten aanzien van dit boetebeding de huurder voldoende duidelijkheid dient te verkrijgen over het al dan niet verschuldigd zijn van de contractuele boete. In ieder geval wordt hieruit maar weer eens duidelijk dat het op correcte wijze in gebreke stellen van een schuldenaar cruciaal is voor het succesvol kunnen inroepen van het beoogde rechtsgevolg. Is de wijze van in gebreke stellen contractueel overeengekomen, dan is het aan te raden deze bepaling te volgen.

 

Mr D. Uijlenbroek – Franchiseadvocaat

Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies. Wilt u reageren? Mail naar uijlenbroek@ludwigvandam.nl

Andere berichten

Ludwig & Van Dam in Distrifood over de toekomst van zelfstandig supermarktondernemers

Inmiddels staat bij veel winkeliers het water echter aan de ...

Geen standstill-periode bij voorafgaande samenwerking op basis van dezelfde formule

De rechtbank Den Haag heeft op 29 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20931, ...

Ga naar de bovenkant